De Militaire Willems-Orde is de oudste en tegelijk hoogste onderscheiding van het Koninkrijk der Nederlanden. Zij werd ingesteld bij de wet van 30 april 1815, no. 5. Deze wet, die uit twaalf artikelen bestond, was van kracht tot 30 april 1940, toen zij met ‘behoud van haar deugdelijk gebleken grondslagen’ werd herzien. Het eerste artikel luidde nu:
‘Er is een Orde, strekkende tot belooning van militairen, in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden, die zich in den strijd door het bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw, hebben onderscheiden.
In bijzondere gevallen kunnen ook niet-militaire Nederlandsche onderdanen alsmede vreemdelingen, die zich door zoodanige daden hebben onderscheiden, in de Orde worden opgenomen.’
De Militaire Willems-Orde bestaat uit vier klassen:
Ridders der eerste klasse of Grootkruisen,
Ridders der tweede klasse of Commandeurs,
Ridders der derde klasse,
Ridders der vierde klasse.
De eerste die de eer ten deel viel in het register van de Orde te worden ingeschreven, was de Prins van Oranje – de latere koning Willem II – die in 1815 bij Quatre Bras en Waterloo de Nederlandse troepen had aangevoerd. In totaal vonden er naar aanleiding van deze twee veldslagen meer dan duizend benoemingen plaats. In het vervolg van de negentiende eeuw zouden nog talrijke benoemingen volgen. Zo leverden de Belgische Opstand van 1830 en de Tiendaagse Veldtocht, die een jaar later plaatsvond, een groot aantal nieuwe ridders op. Nederlands-Indië was bij uitstek het gebied waar men het ridderkruis der Militaire Willems-Orde kon verdienen. Het probleemgebied Atjeh spande in dit opzicht de kroon. De talloze militaire acties daar brachten in het tijdvak 1873-1927 een oogst op van in totaal twee grootkruisen, zes commandeurskruisen, 42 ridderkruisen derde klasse en meer dan 800 ridderkruisen vierde klasse. In totaal werden in de periode tot 1940 5.874 personen met de Militaire Willems-Orde gedecoreerd.
Sinds 1940 zijn nog 199 namen aan het register van de Militaire Willems-Orde toegevoegd. Onder hen bevonden zich, vanwege hun inspirerend leiderschap ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, twee leden van het Koninklijk Huis, te weten prins Bernhard, die op 15 juni 1946 tot Commandeur werd benoemd, en prinses Wilhelmina, die op 4 september 1948 tot ridder der eerste klasse werd benoemd. De prinses was de eerste vrouw die in het register van de Orde werd ingeschreven.
De wet biedt de mogelijkheid aan onderdelen van de weermacht die zich in de strijd bijzonder hebben onderscheiden het ridderkruis 4e klasse toe te kennen. Op grond hiervan is aan zes onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht deze onderscheiding toegekend naar aanleiding van hun verrichtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, te weten:
Het Wapen der Militaire Luchtvaart (1940), waarvan de traditie door de Koninklijke Luchtmacht wordt voortgezet;
Het Wapen der Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (1942), waarvan de traditie door de Koninklijke Luchtmacht wordt voortgezet;
De Marine Luchtvaartdienst (1942);
De Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene’ (1945), waarvan de traditie door het Garderegiment Fuseliers ‘Prinses Irene’ wordt voortgezet;
Het Korps Mariniers (1946);
De Onderzeedienst (1947).
Ook aan het vaandel van het Regiment Van Heutsz van de Koninklijke Landmacht is sinds 1972 de Militaire Willems-Orde gehecht. Dit regiment zet de traditie voort van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Drie eenheden van het KNIL, te weten het 7e Veldbataljon, het 3e Veldbataljon en het Korps Marechaussee van Atjeh en Onderhorigheden kregen in respectievelijk 1849, 1877 en 1930 de Orde toegekend.
De eerste in de Orde opgenomen buitenlandse eenheid is de 82nd (US) Airborne Division, die daarmee in 1945 werd geëerd voor haar rol in operatie Market Garden. De 1e Zelfstandige Poolse Parachutistenbrigade (1st Polish Independent Parachute Brigade), waarvan de traditie door de 6th (Polish) Air Assault Brigade wordt voortgezet, voegt zich nu bij deze Amerikaanse divisie.
Op 12 juli 1955 werd voor het laatst aan twee personen de Militaire Willems-Orde uitgereikt, en wel aan de kapiteins J.H.C. Ulrici en T.E. Spier, de eerste vanwege zijn rol in het verzet (1940-45) en zijn optreden als militair in Nederlands-Indië, de tweede vanwege zijn optreden als militair in Nederlands-Indië. De plechtigheid vond plaats in de Frederik Hendrikkazerne te Vught. De twee officieren ontvingen de onderscheiding uit handen van prins Bernhard, die hun ook de gebruikelijke ridderslag gaf.
Het (vooralsnog) laatste conflict dat aanleiding gaf tot het uitreiken van een Militaire Willems-Orde, was de Korea-oorlog. Van de circa 3.500 militairen die bij het Nederlands Detachement Verenigde Naties in Korea dienden, werden er drie – van wie twee postuum – in de Orde benoemd.